Scouten op goed geluk
Ik weet precies bij wie ik moet zijn voor dit verhaal. Edwin van Scharenburg bouwde in zijn tijd als hoofdcoach van Domstad Dodgers en UVV een uitermate succesvol buitenlands netwerk op.
Een kleine greep spelers: Dereck Tarapacki, Cameron Wheeler en Fausto Alvarez. De laatste, een destijds ruim 40-jarige Cubaanse oud-prof die al in Nederland woonde, was - zolang het duurde - een absolute bezienswaardigheid.
‘Dit is een goeie,’ prevelt Van Scharenburg. Onwetend kijk ik in de scherpe blauwe ogen van een jongeman van een jaar of twintig. Brede kaaklijn. Navy-kleurige baseballcap.
Van Scharenburg tikt met zijn vinger op het schermpje van de iPad. ‘Brett Seeburger, pitcher van de San Diego Aztecs.’ Geld om even naar Amerika te vliegen is er niet. We moeten het dus doen met ‘stats’ - de statistieken - en een gezonde dosis geluk.
De Nieuwegeiner legt uit dat hij altijd spelers zocht in competities van gemiddeld een hoger niveau dan de hoofdklasse.
‘De kunst is een speler te vinden die net niet goed genoeg is voor een profclub.’
Wat opvalt bij Seeburger is dat hij maar liefst 55 keer drie-slag gooit tegenover 11 keer 4-wijd. ‘Dat duidt op snelheid en controle. Op basis van het aantal honkslagen tegen zal hij bij profclubs waarschijnlijk afvallen. In Nederland zal hij zich prima redden.’
We hebben onze speler gevonden. Nu moeten we hem nog binnen hengelen. Van Scharenburg: ‘Dat is bellen, facebooken, mailen en skypen.’ Door het tijdsverschil vaak tot diep in de nacht. Uitzoeken of hij echt zo goed is en of hij wel naar Nederland wil komen. ‘Op het zakelijk vlak moet je vooraf heel duidelijk zijn, want rijk zul je hier niet worden.’
Van Scharenburg wijst vanuit de kantine van Domstad Dodgers, het decor van het gesprek, naar buiten. De aspiranten van de Utrechtse club trainen onder een heerlijk zomeravondzonnetje. Er klinkt een ‘ping’. Waar de bal de grond raakt spat stof omhoog. Zweet in hun nek en op hun gezichten. Honkbal in zijn puurste vorm. ‘Zuid-Amerikanen denken hier nog wel eens in het Walhalla te komen. Als je met ze praat is alles goed. Totdat ze hier zijn, dan beginnen soms de problemen: ‘ik heb nieuwe schoenen nodig’ of ‘mijn televisie is kapot.’ Je kan het ze ook niet kwalijk nemen. Ze hebben nu eenmaal hun beeld van het rijke Nederland.’
Gerrit Takke, een boomlange vriendelijk ogende slager uit Utrecht, zorgt ervoor dat de ‘Yanks’ die bij UVV spelen een dak boven hun hoofd hebben. Hij houdt ze bezig buiten het honkbal en stelt ze in de gelegenheid wat van Europa te zien. Rome en Parijs liggen voor Amerikaanse begrippen om de hoek en Amsterdam doet het ook altijd goed. ‘De zus van Wheeler woonde in Londen. Hij ging ooit met Tarapacki bij haar op bezoek. Bleek Derek zijn visum verlopen. Hij mocht één telefoontje plegen. Belt hij mij. ‘De douaniers pesten me, Gerrit’. Tja, dat moet je dan wel op zien te lossen.’
Het wordt steeds moeilijker om goede buitenlandse honkballers te krijgen. Ze mogen maar negentig dagen in Nederland blijven en vanuit de Honkbalbond (KNBSB) is er een limiet van drie buitenlanders per team. ‘Gelukkig bestaat de competitie tegenwoordig uit twee delen. Dan kun je, zodra ze terug moeten, meteen een ander laten komen. Zo ging het bij onze huidige buitenlander Matt Erickson ook.’
Garanties zijn er echter nooit. Sommige spelers zijn een succes, sommigen niet. Is het alle de moeite waard? De kenners vinden van wel. Al is het maar voor al die kleine jongetjes die met hun vingers door het gaas staan te kijken.