Breedveld: 'dikke voldoende aan gemeente Utrecht'
Breedveld, algemeen directeur van het in Utrecht gevestigde Mulier Instituut, heeft de ontwikkeling van het Nederlandse sprintfenomeen met argusogen gevolgd. Haarscherp herinnert hij zich hoe ze ruim een jaar geleden in Peking wereldkampioen werd op de 200 meter. ‘Ik was op een congres in het buitenland. Koortsachtig heb ik gezocht naar een tv want ik wilde natuurlijk de finale zien. Nergens een scherm te bekennen. Uiteindelijk vond ik er een bij Burger King. Toen ze goud won tuimelden de tranen van mijn wangen. Het opmerkelijke was dat ik als enige keek. Het interesseerde verder niemand.’
Sport beheerst voor een belangrijk deel het leven van professor dr. Koen Breedveld. En dan niet eens zozeer zijn eigen fysieke inspanningen, al geeft hij zich graag over aan hardlopen, tennissen, zwemmen om maar iets te noemen. Onder zijn leiding worden door een bijna dertig koppen tellend team de jongste ontwikkelingen in kaart gebracht in de almaar uitdijende sportsector. Zijn werkkamer ligt in een inspirerende omgeving. Sinds 2011 maakt het Mulier Instituut onderdeel uit van de Galgenwaard-gemeenschap, Breedveld kan bij wijze van spreken het gras voelen waarop FC Utrecht zijn capriolen uithaalt. ‘Als jochie stond ik daar op de staantribune. Natuurlijk op de Bunnikzijde, al mocht dat niet van mijn moeder.’
Vanaf 1997 houdt hij zich serieus bezig met sportonderzoek. De interesse was er langer. Al in de jaren tachtig op de heao schreef hij een scriptie over de haalbaarheid van een tennishal in Houten. ‘Mijn moeder had me op mijn achtste meegenomen naar tennisclub Vechtlust. Een paar jaar eerder waren we van Kanaleneiland verhuisd naar Overvecht en ik deed heel veel aan sport. Bij ons in de straat woonden veel jonge gezinnen, met mijn vader ging ik hardlopen met vader en zoon Elbersen van zes huizen verderop. Als je om zes uur gegeten had luisterde je of je een bal tegen een deur hoorde. De achterkant van de huizen grensden aan een plein, de deuren fungeerden als doelen. Deurvoetbal was net zo populair als grasvoetbal.’
Op dat plein konden ze ook tennissen. Van lantaarnpaal tot lantaarnpaal werd een draad gespannen, het net. ‘Bij Vechtlust kreeg elke junior een senior toegewezen. Die begeleidde hem, adopteerde hem als het ware. Een vruchtbaar concept, als junior keek je echt op tegen zo’n senior. Nu ontbreekt de tijd of willen ze er gewoon geen tijd insteken. Ze willen best iets doen, maar dan eerder op project-basis, in de feestcommissie bijvoorbeeld. Het commitment was in die jaren toch wel groter.’
Voetballen op straat, het lijkt een tafereel van eeuwen geleden. Overal zijn er obstakels, de pleintjes zijn zo goed als verdwenen. Als tienjarige fietste Koen Breedveld de halve stad door om te gaan sporten. ‘Veertig minuten op de fiets, geen enkel probleem. Zoiets is nu ondenkbaar. Het is te onveilig geworden om kinderen zo’n stuk in het donker te laten fietsen.’
Nu lijkt de jeugd er ook niet echt naar te talen. Liever zitten ze op een zolderkamertje te internetten, te gamen. Natuurlijk zijn er ook positieve veranderingen, haast Breedveld te verklaren. De sportfaciliteiten zijn enorm verbeterd. ‘De gymles gebeurde destijds, bij gebrek aan een geschikte ruimte, op een modderig trapveldje.’
Utrecht staat er op sportgebied niet slecht voor, oordeelt de hoogleraar. ‘Qua sportvoorzieningen is Utrecht goed bemeten en de clubs weten zich ondersteund door de VSU (Vereniging Sport Utrecht, red.). Als je kijkt naar de breedtesport is het moeilijk iets verkeerds op te merken. De gemeente is er redelijk goed in geslaagd de sport in de stad te houden en niet naar de rand te laten verdwijnen. Toch wil ik ook een negatief puntje aanstippen. De stad is zo bescheiden. Neem Utrecht Oost. Een atletiekbaan, een prachtig hockeycomplex, zwembad, joggingpark, voetbalvelden, kortom een sportpark van grootstedelijke allure. In steden als Rotterdam en Amsterdam zouden ze er goede sier mee maken. Utrecht mag zich best beter verkopen, met sporthelden als Anton Geesink, Rob Druppers, Marco van Basten en Dafne Schippers.’
Welk cijfer zou hij het gemeentebestuur willen geven voor het sportbeleid? Hij denkt even na en komt dan uit bij pakweg een 7,5. Een waardering die er zijn mag. ‘Uitgesplitst een 8 voor de aandacht voor de breedtesport en een 7 min voor topsportbeleid.’
Profileer je nog meer als topsportstad, luidt dus zijn advies. Het Mulier Instituut was betrokken bij de evaluatie van de Jeugd Olympische Dagen in 2013. ‘Dat was echt een mooi evenement. Maar wat ze beter hadden kunnen doen, was de clubs er actief bij te betrekken. Wanneer je een groot evenement in huis haalt laat dan het enthousiasme overslaan op de jeugd. Investeer in de clubs, maak die actief.’
Zo genoot hij in meerdere opzichten van de Tour in Utrecht. ‘Tijdens de tijdrit was ik de hele dag in de stad. Lopen er meisjes van een jaar of zeventien als vrijwilliger. Ik heb ze gevraagd waarom ze het deden. ‘Ik wil erbij zijn, ik wil het meemaken’, was het antwoord. Dan weet je als stad waarom je dat evenement hebt gehaald.’
Hoewel Breedveld niet iemand is die de hele dag voor de tv hangt als er een evenement gaande is (‘dan ga ik liever in de omgeving ergens kijken, er gebeuren genoeg dingen die de moeite waard zijn’) had hij de wekker gezet voor Dafne Schippers in Rio. Hij zag haar goldrush abrupt tot stilstand komen. ’Slechts’ zilver was de balans en de meningen over het ‘zondagskind’ dat de schoenen tegen het tartan smeet buitelden over elkaar. Het maakte eens te meer duidelijk: een topsporter is publiek bezit. ‘Je gunt topsporters dat ze gelukkig zijn, maar ze betalen een prijs voor hun successen. Nog voor de Olympische Spelen wilde iedereen, ook wij onderzoekers, al iets van Dafne. Soms denk ik, hebben we het recht wel om ze met onze hoop, met onze torenhoge verwachtingen op te zadelen?’